Imágenes de páginas
PDF
EPUB

HOOFDSTUK II.

Het Koninklijk Referendum in België.

België is tot nu toe het eenige land, waar van de invoering van het Koninklijk Referendum sprake is geweest. Bij de laatste Grondwetsherziening heeft het aldaar een ernstig punt van debat uitgemaakt. Het eerst wordt het vermeld in eene Nota door de Regeering aan de Section Centrale, welke wij kunnen vergelijken met onze Commissie van Rapporteurs, gericht, naar aanleiding van een in November 1890 door zes Afgevaardigden bij de Kamer ingediend voorstel tot Grondwetsherziening, hoofdzakelijk op het kiesrecht betrekking hebbende. In deze Nota 1) deelde de Minister van Financiën namens de Regeering mede, dat ook bij

1) Addition aux Documents Parlementaires de la Belgique. Chambres des Représentants 1890-91, blz. 8, Deel II.

de Regeering het voornemen bestond, eenige voorstellen in te dienen tot herziening der Grondwet op onderscheidene punten. Naast de samenstelling van den Senaat, de vertegenwoordiging van minderheden, het verkrijgen van koloniën, het huwelijk van Prinsen uit het Vorstelijk Huis, vinden wij ook genoemd het Koninklijk Referendum.

De toelichting waarmede dit laatste instituut werd aanbevolen, was al zeer karig, hetgeen verwondering mag wekken, wanneer men er op let, dat nog in geen enkele monarchie eene proef, althans eene wettelijke proef, er mede was genomen. De Regeering zegt alleen, dat zij van oordeel is, dat men den Koning het recht moet geven, zich onmiddellijk in verbinding met de kiezers te kunnen stellen, ten einde hunne opinie te kunnen inwinnen, hetzij ter zake van een vraagstuk, dat op het oogenblik waarop de Koning van zijn recht gebruik maakt, nog niet aan de Wetgevende Macht is voorgelegd, hetzij ter zake van een door de Kamer aangenomen maar nog niet bekrachtigd wetsontwerp. Dit recht, hetwelk de Koning niet zou kunnen uitoefenen zonder medeonderteekening van den betrokken Minister, zoude niet van zóó groote beteekenis zijn als

het Hem toegekende recht van sanctie, maar in zekere omstandigheden zou de Koning van het Referendum een zeer nuttig gebruik kunnen maken. De Regeering meende, dat het beginsel, volgens hetwelk de Koning het volk kan raadplegen, voorzeker was toe te juichen. Dit is alles wat deze Nota omtrent dit vraagstuk bevat.

Gelijk te verwachten was, stelde men zich niet met eene zoo weinig zeggende verdediging van dit nieuwe denkbeeld tevreden: de Section Centrale noodigde den Minister uit, zijne gedachten dienaangaande nader uiteen te zetten. Tengevolge hiervan gaf de Minister van Financiën mondeling in de Section Centrale eene nadere uiteenzetting der in de Nota uitgedrukte denkbeelden, waarvan wij in het Verslag dier Centrale Sectie het volgende vinden opgeteekend 1).

>>Er is geen sprake van, zoo zegt de heer BEERNAERT, het parlementaire systeem, zooals het in België werkt, te veranderen, en eene onmiddellijke wetgeving door het volk zal wel altijd een utopie blijven. Maar wel kan het voorgestelde dienen als een middel om ons

1) Additions aux Documents Parlementaires de la Belgique. Chambre des Représentants 1890-91, blz. 11, Deel II.

regeeringsstelsel te verbeteren (rajeunir et améliorer notre système gouvernemental). Door den Koning, onder medeonderteekening van den betrokken Minister, het recht toe te kennen zich in verbinding met de kiezers te stellen, verkrijgen deze daardoor niet een recht van veto of sanctie, maar alleen het recht hunne meening te uiten, den Koning in een bepaald geval hun advies te geven. Stel, dat Koning en Ministers aarzelen een wetsvoorstel in te dienen. De publieke opinie en de wetgevende vergaderingen zijn verdeeld. Welk nadeel zou alsdan kunnen geacht worden te bestaan in een beroep op het kiezerscorps? Het Parlement, hetwelk in het uitgebrachte votum een gids, eene aanwijzing zou vinden, zou niettemin zijne vrijheid in de beraadslaging en beslissing behouden. Geldt het daarentegen een wetsvoorstel, hetwelk door het Parlement is aangenomen tegen den zin van het Ministerie, dan zou de Koning, alvorens over te gaan tot verandering van Ministerie of Kamerontbinding, het land kunnen raadplegen. Zou deze regeling, zoowel in het eene als in het andere geval, niet eerder kunnen genoemd worden een naderen tot het parlementaire stelsel, dan eene afdwaling daarvan? Al kan men niet

van kiezers hetzelfde eischen als van gekozenen, zijn zij daarom nog niet in staat eene eenvoudig gestelde vraag te beantwoorden? En kan door een dergelijk beroep op het volk niet veel zuiverder deszelfs opinie gekend worden, dan door een Kamerontbinding, welke steeds de partijquaesties met al haar aanhang te berde brengt? De Minister wijst vooral op het essentiëele onderscheid tusschen hetgeen voorgesteld is, en het recht dat het kiezerscorps elders, b. v. in Zwitserland bezit, om eene beslissing te nemen met wetgevende kracht. Hij meent dat het tegelijk een democratische en een conservatieve instelling is, die de Koninklijke macht zal versterken en tevens de natie de gelegenheid zal geven, duidelijk haar meening uit te spreken, wanneer het wenschelijk mocht geacht worden.

De door de Regeering geopperde denkbeelden vonden. in de Centrale Sectie zoowel hunne bestrijders als voorstanders. Van de zijde der eersten werd vooral de nadruk er op gelegd, dat het hier geldt een recht, toekomende aan de uitvoerende macht, om het kiezerscorps te raadplegen, hetzij over alsnog voor te stellen wetten, hetzij over ontwerpen door een tak der wetgevende macht aangenomen. De burgers, welk hun getal

« AnteriorContinuar »