Imágenes de páginas
PDF
EPUB

dat aan den eisch van evenredigheid in de vertegenwoordiging niet alleen met mathematische juistheid niet wordt voldaan, maar dat ons kiesstelsel in dit opzicht zelfs tot groote misstanden aanleiding geeft.

Welke zijn nu de oorzaken welke tot dergelijke misstanden leiden? Naar mijne bescheidene meening in de eerste en voornaamste plaats de districtsverdeeling op zich zelf.

De districtsverdeeling, welke bij de toepassing van het meerderheidsstelsel aan partijen van eene zekere getalsterkte eene vertegenwoordiging waarborgt, schommelend naarmate de aanhangers dier partij in die districten zijn gegroepeerd; de districtsverdeeling die naast het op den voorgrond brengen van plaatselijke celebriteiten aan de verdediging der locale belangen meer kracht geeft; diezelfde districtsverdeeling is zelfs wanneer zij volmaakt ware, m.i. de oorzaak van eene dusdanige onevenredige vertegenwoordiging. Ten zeerste is het daarom te betreuren, dat de Grondwetgever van 1887, wiens doel het was den wetgever meerdere vrijheid te laten in de regeling dier hoogst belangrijke zaak, hem met lastige banden heeft gebonden. Het behoud in onze Grondwet van de bepaling in art. 81,

dat de Tweede Kamer bestaat uit honderd leden, die gekozen worden in kiesdistricten, is tot op zekere hoogte eene miskenning van de bedoelingen van hen die strijden voor eene evenredige vertegenwoordiging, welke met het behoud van districten zich niet laat vereenigen. Het ligt buiten het onderwerp van dit Proefschrift de vele stelsels, welke zijn uitgevonden met het doel tot een zuivere evenredige vertegenwoordiging te komen, te behandelen en aan eene kritiek te onderwerpen.

[ocr errors]

Ik herinner slechts aan de woorden van wijlen Professor BUIJS (de Grondwet, Deel I, bladz. 419). »Wat >>men niet vond, kan gevonden worden." En een weinig verder lezen wij: »In elk geval is het bestaande zoo >>bij uitstek gebrekkig, het gevaar zoo groot niet »enkel dat aan de minderheid de haar toekomende in>>vloed onthouden wordt, maar ook dat de staatkundige >>meening welke inderdaad meerderheid is in het land, >>nochthans minderheid zal blijven in de vertegen>>woordiging, dat men waarlijk geen reden heeft om >>uit de hoogte neer te zien op al de plannen tot ver>>betering van het bestaande, welke hier en elders >>beurtelings worden aanbevolen. De toekomst van het >>constitutioneele stelsel is aan de oplossing van dit

>>probleem innig verbonden. Schrijft men in de Grond>>wet: De leden van de Tweede Kamer worden rechts>streeks gekozen door hen die de vereischten bezitten >>welke de wet stelt en op de wijze in die wet voorge>>schreven, dan staat dunkt mij alles daarin uitgedrukt >>wat de Grondwetgever bepalen moet." De uitkomst heeft de juistheid van des Hoogleeraars inzicht bewezen.

De Staatscommissie, in 1883 benoemd, had de Grondwetsherziening betreffende dit punt op den goeden weg gebracht door eene bepaling voor te stellen, die de verdeeling in kiesdistricten facultatief maakte. Maar zij verviel in een fout, die ook het huidig kiesstelsel aankleeft en m. i. de tweede oorzaak is dat wij thans niet hebben eene vertegenwoordiging die de denkbeelden der kiezers naar een goeden maatstaf vertegenwoordigt. De door haar vroeger voorgestelde zinsnede luidde: >>In geval van verdeeling van het Rijk in kiesdistricten, wordt het getal naar de bevolking over de onderscheidene kiesdistricten verdeeld." Waarom de Commissie den maatstaf »bevolking" in de eventueele verdeeling in kiesdistricten opnam en in dit opzicht den ouden toestand wilde behouden, lichtte zij niet toe; zij wilde slechts hiertegen gewaakt zien, dat de

wetgever niet nu eens het aantal kiezers, dan weer het opgebrachte aandeel in de Rijksbelastingen, en na zekeren tijd wederom de bevolking als maatstaf van indeeling der kiesdistricten zou aannemen. Waarom zij evenwel juist het criterium der bevolking en niet dat van het aantal kiezers uitkoos, werd door haar niet toegelicht. De Regeering ging met het eerste deel van het voorstel der Staatscommissie niet mede en stelde voor: »De Tweede Kamer bestaat uit honderd leden, die gekozen worden in kiesdistricten." In hare Memorie van Toelichting vinden wij de reden van dit afwijkend voorstel uiteengezet; wij lezen daar: »Voorts vindt de >>Regeering bezwaar in hetgeen de Staatscommissie >>verder aanbeveelt. Zij toch wil niet alleen den ge>wonen wetgever geheel vrij laten in de verdeeling van >>het Rijk in kiesdistricten, maar laat zelfs onbeslist of >>het Rijk in kiesdistricten zal worden verdeeld. Dus >>doende zou de mogelijkheid bestaan dat de kiezers in >>het geheele land bij wijze van »scrutin de liste" geroepen >>werden om bij algemeene verkiezingen alle leden in >>eens te kiezen en bij voorkomende vacatures in enkele >>plaatsen te voorzien. Dit schijnt een in hooge mate bedenkelijk stelsel." Indien het voorstel der Staatscom

missie eene zoodanige regeling als noodzakelijk, ja zelfs als waarschijnlijk gevolg met zich had moeten voeren, had men deze redeneering der Regeering kunnen onderschrijven. Maar waar de Grondwetgever althans zooveel vertrouwen in den wetgever behoorde te stellen, dat deze niet zijn toevlucht zou nemen tot een dusdanig bedenkelijk stelsel, daar had de Regeering, die enkele regels verder in hare Memorie van Toelichting de vertegenwoordiging van minderheden in bescherming nam, niet den pas moeten afsnijden aan zoodanig stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat met districtenverdeeling onvereenigbaar is.

Het is immers niet onmogelijk dat na eenigen tijd een dergelijk stelsel wordt uitgevonden, dat overigens aan alle moeilijkheden tegemoet komt.

In het Voorloopig Verslag over Hoofdstuk III, vastgesteld 28 Juli 1885 ) vinden wij wederom eene korte uiteenzetting en verdediging van beide meeningen, van Staatscommissie en Regeering. »>Met de Staatscommissie >>waren sommige leden van oordeel dat de beslissing »der vraag of het Rijk in kiesdistricten zal worden

1) ARNTZENIUS, II, blz. 336.

« AnteriorContinuar »